Sprookjesdag

Vandaag, 26 februari is het “vertel een sprookjesdag”. Speciaal voor deze dag heb ik een sprookje, gebaseerd op een ware gebeurtenis geschreven. Mocht je het naar het sprookje luisteren? Stuur me dan een mailtje.

Het sprookje gaat over een nacht toen ik als veertienjarige in een opvanghuis moest slapen. Het was de engste nacht in mijn leven …

 

 

Daar stond ze dan. Haar kleine, rode koffer met beide handen tegen haar borst geklemd. Voor haar was een donkergrijze, stenen trap te zien met maar drie treden. Het leek haar een oneindige trap …

Langzaam liep ze de drie treden omhoog. Ze zag een hele grote, oude, houten deur. De deur was van donkerbruin hout en er zaten gesneden figuren in. Toen ze beter keek, zag ze dat het gargoyles waren. Ze keek omhoog, legde haar hoofd helemaal achter in haar nek en zag dat er op het gebouw ook gargoyles stonden. Ze vond ze eng. Waarom stonden er van die enge waterspuwers op het gebouw? Wat was dit toch voor een plek, waarom moest ze hier zijn? Ze voelde hoe een hand haar een duw in haar rug gaf en ze struikelde naar voren, tegen de deur aan. De deur ging open en ze viel op haar knieën in de deuropening, haar kleine, rode koffer nog steeds in haar handen geklemd.

“Nou, nou, dat valt maar met de deur in huis “, hoorde ze een donkere, lage, norse stem zeggen. Ze keek omhoog en keek in een gezicht dat op een van de Gargoyles leek, die ze net buiten het gebouw had gezien. De man had een zeer, dikke, varkensachtige neus, een lelijke, brede mond met erg dunne lippen en snijtanden, die er als slagtanden uitzagen en zulke plooien in zijn gezicht, dat zijn kleine, priemende ogen haast niet te zien waren. Hij bukte zich en greep haar in de kraag van haar jas en zette haar overeind. Ze rook een verschraalde, niet te plaatsen, stank uit zijn mond en ze moest slikken om niet te gaan kokhalzen.

Binnengekomen hoorde ze hoe de deur met een harde, droge klik achter haar dicht sloeg. Ze keek achterom. De hand die haar een duw in haar rug had gegeven was weg. Ze keek weer voor zich en zag dat ze alleen met die gargoyleman was. Hij schuifelde, al slepend met zijn linkerbeen, voor haar uit. Hij zei niets, maar keek om. Ze pakte haar kleine, rode koffer wat steviger vast en liep achter de gargoyleman aan.

Na een flinke wandeling door het gigantische pand stond de gargoyleman stil voor een dikke deur. Ook op deze deur waren gargoyles te zien. De gargoyleman viel haast niet meer op tegen die deur; hij leek uit hetzelfde hout te zijn gesneden. Hij zuchtte en deed de dikke deur open.

Toen ze bleef staan, zag ze dat hij ongeduldig met zijn rechterhand naar binnen wees. “Kom, kom, een beetje doorlopen”, hoorde ze hem met zijn donkere, lage, norse stem zeggen, “hier slaap je vannacht. De vrouwenvleugel is bezet, daarom slaap je op de mannenvleugel.
Er heeft zich nog niemand gemeld, maar het kan dus zijn dat er vannacht nog mannen op deze vleugel komen slapen. Morgenvroeg, klokslag zeven uur haal ik je op.”

Ze verstond alleen dat ze hier moest slapen en dat er mannen konden komen. Haar hart bonsde in haar keel. Ze durfde de drempel bijna niet over te stappen. Toch deed ze dat, omdat de gargoyleman haar zo nors aankeek. Ze deed een stap over de drempel en ze hoorde hoe de dikke deur met een droge klik achter haar dichtsloeg. Ze slikte en keek om zich heen. Ze zag stapels bedden, kleine, smalle stapelbedden. Ze liep naar het midden van de zaal en koos daar een stapelbedje uit. Ze deed haar schoenen uit en ging op het onderste bedje liggen.

Daar lag ze dan, in het kleine, smalle bed, midden in de grote zaal. Ze keek om zich heen. De zaal was leeg. Hopelijk zou er niemand komen. Ze draaide zich naar haar linkerzijde en keek naar het hoge raam. Het was pikdonker buiten. Ze draaide zich op haar rechterzijde en keek richting de dikke deur. Deze kon ze bijna niet onderscheiden, zo donker was het in de grote zaal. Ze voelde zich heel klein, eenzaam en bang. Hoe was ze hier terechtgekomen, waarom lag ze hier?

Plotseling schoot ze omhoog in haar bed. Wat had ze gehoord? Wie was daar? Ze haalde schokkend adem en ze voelde het angstzweet van haar lichaam druipen. Niets … er was niets … Ze kon bijna geen hand voor haar ogen zien, maar ze voelde dat er niemand verder in die grote zaal was, behalve zijzelf. Ze ging weer liggen, probeerde haar adem weer onder controle te krijgen.

Opeens flitste daar een vreselijk fel, wit licht door de kamer heen. Weer schoot ze overeind. Wat was dat? Nog geen vier tellen later hoorde ze een enorme knal, BOEM!, gevolgd door een volgende felle, witte flits. Ze lag verstijfd in haar bed. Flits, boem, flits, boem … gevolgd door absolute stilte. Ze wist niet wat erger was, het licht, de knallen of die absolute stilte. Na een minuut of wat begon het te regenen, keihard te regenen. Ze hoorde harde, dikke druppels tegen het hoge raam aanslaan. Een beetje beverig haalde ze adem en krulde zich als een baby op in haar kleine, smalle bed; de deken strak om haar heen getrokken.

Ineens rook ze een verschraalde, niet te plaatsen stank. Ze schoot omhoog in haar kleine, smalle bed en keek naar links. Niets. Ze keek naar rechts en keek rechtstreeks in een lelijke, brede mond met erg dunne lippen en snijtanden, die er als slagtanden uitzagen. Uit deze mond kwamen de woorden: “Opstaan. Beneden staat het ontbijt klaar.” Ze zag hoe hij zich moeizaam aan het kleine, smalle stapelbed omhoogtrok en de kamer uit schuifelde, slepend met zijn linkerbeen.

Vlug trok ze haar schoenen aan, pakte haar kleine, rode koffer en liep naar de deur. Ze trok de dikke deur open en keek de gang in. Niemand. Ze liep snel de gangen door van het gigantische gebouw, dat haar nu nog groter leek. Eindelijk zag ze een trap en ze liep naar beneden. Beneden gekomen zag ze een matglazen deur en rook ze eten. Ze opende deze deur en stapte over de drempel. Aan de andere kant van de enorme ruimte, zag ze de gargoyleman staan. Ze keek rond. Voor haar gevoel keken honderden ogen haar aan. Niemand zei wat. “Ik hoor hier niet.”, dacht ze. Ze liep langzaam door de ruimte, richting de gargoyleman. Ze liep langs allemaal vrouwen en kinderen, die haar zwijgend aankeken. “Ik hoor hier niet.”, dacht ze nogmaals.

“Eten?”, hoorde ze de gargoyleman met zijn donkere, lage, norse stem zeggen. Ze schudde haar hoofd. “Kom dan maar mee.” Ze volgde hem door verscheidene deuren en gangen, door het gigantische pand. Uiteindelijk stonden ze voor een hele grote, oude, houten deur. De deur was van donkerbruin hout en er zaten gesneden figuren in. Toen ze beter keek, zag ze dat het gargoyles waren. Ze voelde haar hart in haar keel kloppen. Deze deur had ze eerder gezien. Deze deur leidde naar buiten, naar de vrijheid! De gargoyleman trok de deur open en duwde haar naar buiten. “Niet weer terugkomen. Jij hoort hier niet.”, hoorde ze hem met zijn donkere, lage norse stem zeggen.

Daar stond ze dan. Haar kleine, rode koffer met beide handen tegen haar borst geklemd. Onder haar was de donkergrijze, stenen trap te zien met maar drie treden. Ze keek naar beneden. Vervolgens keek ze omhoog. Door de donkergrijze bewolking zag ze een streepje zonnestraal. Ze pakte haar kleine, rode koffer in haar linkerhand en daalde de drie treden af …

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *